Ophiostoma ulmi en Ophiostoma novo-ulmi
De veroorzakers van de iepziekte, de schimmel Ophiostoma ulmi en Ophiostoma novo-ulmi, (of anders gezegd: Ophiostoma ulmi in wijde zin), behoren tot de zakjeszwammen of Ascomycoten. Deze zijn haploïd en hebben schimmeldraden met septen (tussenschotten). Ze kunnen alleen iepen aantasten. Ze leven als parasiet op levende iepen, maar ook als saprofyt op dode iepen.
Ongeslachtelijke voortplanting
De schimmels vormen twee typen ongeslachtelijke sporen of conidiën. Het eerste type wordt gevormd in het sap van de houtvaten van de iep: deze zijn klein en ovaal van vorm en worden in groepjes gevormd op korte schimmeldraden. Deze conidiën kunnen worden meegevoerd met de sapstroom. Ze kunnen zich in tweeën delen en zo nieuwe conidiën vormen, of ze kunnen kiemen en schimmeldraden (mycelium) vormen. Met deze sporen kan de schimmel zich dus snel door de boom verspreiden.
In stervende of dode bomen wordt een tweede type conidium gevormd. Dit type wordt gevormd door schimmeldraden die in de bast van de boom groeien en in tunnels van de iepenspintkever. De conidiën worden gevormd op sporendragers van 1-2 mm groot (de zogenaamde coremia). Deze sporendragers hebben een donkere steel, bestaande uit een bundel schimmeldraden, met daarop een massa plakkerige sporen. Deze sporen kunnen blijven plakken aan iepenspintkevers waardoor ze verspreid worden.
Geslachtelijke voortplanting
Wanneer een boom geïnfecteerd is door twee verschillende paringstypen kunnen er ascosporen ontstaan. Deze worden gevormd in bolvormige vruchtlichamen met een lange nek, de peritheciën. De ascosporen worden gevormd in zakjes (de asci), die al open gaan in de peritheciën. De ascosporen komen vrij door een opening in de lange nek van de peritheciën, en komen terecht in druppels plakkerige vloeistof.