valsemeeldauw-ziektecyclus

Algemeen Belang Symptomen Biologie Ziektecyclus Bestrijding Referenties

Een ziekteverwekker die niet zonder zijn plant kan

De valse meeldauw-‘schimmels’ kunnen alleen groeien op levend plantenweefsel (het zijn ‘obligate parasieten’). Dit houdt in dat ze bijv. niet op een petrischaal te kweken zijn. Hij neemt voedingsstoffen op uit de levende plantencel door middel van bolvormige haustoria. Dit zijn speciale organen die ervoor zorgen dat de plantencel zo min mogelijk beschadigd wordt. De meeste schimmeldraden groeien tussen de plantencellen door.

Overleven van het bladloze seizoen

Omdat niet het hele jaar door levend bladmateriaal als voedingsbron aanwezig is, produceert de parasiet sporen die een tijdje kunnen overleven. Dit doet hij d.m.v. seksuele reproductie, die plaats vindt in het plantenweefsel: door versmelting van het mannelijke (‘antheridium’) en vrouwelijke (‘oögonium’) geslachtsorgaan wordt een oöspore, ofwel eispore gevormd. Deze is dikwandig, waardoor de ziekteverwekker in staat is te overwinteren. De oösporen komen aan het eind van het seizoen met het afgevallen blad op of in de grond terecht.

Ziektecyclus van valse meeldauw (Plasmopara viticola) op druif (Vitis spp.). Tekening: copyright Laboratorium voor Fytopathologie, Wageningen Universiteit.
Levenscyclus van valse meeldauw (Plasmopara viticola)  op druif.

Zware sporen, lichte sporen en zwemmende sporen

In het nieuwe seizoen vormen oösporen vormen dus de eerste bron van infectie, maar kunnen ook later in het seizoen nog kiemen. Temperaturen hoger dan 10°C zijn nodig voor kieming. Bij het kiemen vormen ze een schimmeldraad (‘kiembuis’) met aan het eind een orgaan, het ‘sporangium’, waarin ongeslachtelijke zoösporen worden gevormd. Sporangiën kunnen worden verspreid door de wind en door spetterend water en zo op het blad terechtkomen. Zoösporen die vrijkomen uit het sporangium kunnen naar een huidmondje zwemmen, daar kiemen en via het huidmondje de plant binnengroeien. De kiemsnelheid van de zoösporen is afhankelijk van de temperatuursom: de temperatuur in °C x het aantal uur. Dit moet minimaal 45 zijn. Bij 10 °C duurt het dus 4,5 uur. Dit alles kan alleen plaatsvinden bij voldoende vocht. In droge lucht of in zonlicht verdrogen sporangiën en zoösporen na enkele uren.

Verspreiding afhankelijk van het weer

Periode tussen infectie en symptomen bij valse meeldauw op druif. Figuur: Jan-Kees Goud.Sporangiën spelen ook een belangrijke rol in de verdere verspreiding van de ziekte tijdens het seizoen: vanuit de schimmeldraden in het blad (of ander weefsel) worden bij vochtig weer grote aantallen boomvormige sporendragers gevormd (‘sporulatie’). Deze groeien aan de onderkant van het blad door de huidmondjes naar buiten. Aan deze sporendragers zitten grote aantallen ovale sporangiën, die weer verspreid kunnen worden en zoösporen kunnen loslaten. Hierdoor verspreidt de ziekteverwekker zich bij vochtig weer snel over het blad, de hele plant en het hele gewas. Voor de vorming van deze sporangiën is een periode van 4 uur durende donkerperiode nodig. De temperatuur moet in het begin minimaal 13°C zijn en later minimaal 11°C. De relatieve luchtvochtigheid moet 95-100% zijn voor sporulatie.

Ook de manier waarop een sporangium kiemt is vaak temperatuurafhankelijk: bij lage temperaturen komen er zoösporen uit en bij hoge temperaturen direct een kiembuis (zie onder).

Variaties in de levenscyclus bij andere soorten

Bij uien geen oösporen: Valse meeldauw in uien wordt veroorzaakt door de schimmel Peronospora destructor. Deze overleeft de winter in de vorm van schimmeldraden in plantuitjes en in winteruien. Oösporen worden bij deze soort niet gevormd. Als in het voorjaar besmette plantuitjes worden uitgeplant en besmette winteruien weer gaan groeien, kan de schimmel op deze planten een grote massa sporen vormen. Deze sporen kunnen door de lucht verspreid worden binnen het gewas. Deze ziekteverwekker is dus uitstekend aangepast aan de manier waarop uien geteeld worden

Kieming van een sporangium via zoosporen of direct. Figuur: copyright Laboratorium voor Fytopathologie, Wageningen Universiteit.
Kieming van een sporangium: vorming van zoösporen of een kiembuis

Sporangiën of conidiën: Verschillen bij andere valse meeldauwsoorten liggen vooral in de manier van kiemen van de sporangiën. Bij de meeste soorten kunnen de sporangiën bij hogere temperaturen ook direct een kiembuis vormen en een plant infecteren, zonder de vorming van zoösporen. In het geslacht Bremia is dit ook bij lage temperatuur de meest voorkomende vorm van kiemen en in de geslachten Peronospora en Peronosclerospora kiemen de sporangiën altijd direct. In die gevallen is het sporangium dus een aseksuele spore op zich. Daarom worden ze ook wel conidiën genoemd, de gangbare naam van aseksuele sporen.